Die dag dus

door Marc

4A6CD958-004E-4843-ADDC-F79085ED0082.jpeg

Eind oktober. Het is nat, de file onvermijdelijk. Optrekken, afremmen. Ontstoken lichten. De rode remgloed van mijn voorganger explodeert in de druppels op het raam. Oktober, in elke vezel een klotemaand. Wintertijd. Die verdomde korte dagen. Die dagelijkse ellenlange autoritten naar Uden. Mijn onverdraagzaamheid met het seizoen.

Dat alles opgeteld.

Mijn schoonouders passen op de kinderen. Dan is het een donderdag weet ik. Omdat ik later ben app ik. Achter het stuur of niet. Dat mag vind ik, ik sta toch maar wat stil ergens tussen Oirschot en Moergestel. De woorden die uit mijn mond komen zijn maar deels de woorden die ik denk en zeggen wil. Het zijn eerder klanken in de vorm van volkomen misplaatste woorden. Flarden van verschillende zinnen door elkaar gebruikt.

Zwiep, zwiep gaat de ruitenwisser. Ik lijk het allemaal normaal te vinden. Mijn brein maakt zich niet druk.

Thuis is de chaos die uit mijn mond komt vele malen groter. Het hapert. Ik voel me onbegrepen, houd mijn zinnen kort. De kinderen zijn druk, mijn schoonouders bezig. Ik weet niet wat ze denken en mijn mond krijgt niet uitgelegd wat mijn brein wil. Frustratie knijpt mijn keel dicht, het vreet me op. Radeloos wapperen mijn armen.

Ze snappen je niet, zegt mijn brein. Ze doen maar wat. Kijk ze nou, zo radeloos zijn ze.

Mijn schoonouders vertrekken naar huis. R. is later die dag. Een half uur zijn we alleen met z’n drieën, de kinderen en ik. Ze vinden me raar. In mijn hoofd klinkt alles logisch, maar mijn tong spreekt gif. Chaos. Mijn stem nu luider. Zo klinkt wanhoop dus. Ik roep boos iets over opruimen. Over pyjama’s aantrekken en tanden poetsen. Rituelen, alles wat ik nog kan is wat ik altijd heb gedaan. Ik houd er streng aan vast.

Althans, dat is wat ik probeer. Mijn taal wordt niet begrepen. Mijn bewustzijn is ingekapseld. Mijn brein kookt. De frustratie breekt me af tot aan de grond. Het getier maakt mijn kinderen bang. Ze blijven uit mijn buurt. En ik ben radeloos, zonder ook maar zoveel als een seconde te denken aan wat er mis zou kunnen zijn. Want er is niks mis! Mijn brein zei het net nog.

ER IS GODVERDOMME NIKS MIS! SNAP DAT NOU! WAAROM SNAPT NIEMAND DAT?

Er is iets met papa hoor ik de oudste in de gang tegen R. zeggen die net thuiskomt. Ze kijkt me aan, stelt me vragen en ik trek wit weg, op weg naar een zwart gat. Ik hoor hoe ze iemand belt. Hoe opeens een ziekenbroeder voor me staat. Zomaar opeens. Uit het niets. Lichtflitsen in mijn ogen. Hoe ik op de bank op de rand van de afgrond zit en fysiek voel hoe een gigantisch gewicht van me glijdt. Hoe ik uitgewrongen door een maandenlang gevecht oké zeg en verslagen op de brancard kruip. Op straat de verbaasde blikken van buren. In de buik van de ambulance naar de Eerste Hulp, waar ik in een felverlichte kamer op een ziekenhuisbed lig en diep van binnen om hulp schreeuw en niemand me hoort.
Die dag dus, vandaag precies twee jaar geleden.